In nadagen nodigt de dichter ons uit om te dwalen in de exacte fantasie langs een serie vragen: Is er wel mysterie? Hoe kan het hier zo ontzettend stil zijn als de aarde draait? Bestaat de taal wel? Is het te laat? De dichter probeert zich voor te stellen hoe het is als het gereedschap ons naar Mars deporteert. Ik en mijn kikkerhart op Mars, schrijft hij, maar hij heeft al heimwee: Ik weet dat het enige hemellichaam waar ik zover ik weet op blote voeten kan lopen hier en nu is. En dan is er het gedicht, en het beweegt zich nog.