Een indringende roman over een klein jongetje in een wereld vol grote problemen Justus, een gevoelig kind, groeit op in een harmonieus gezin. Hij heeft het er goed met zijn zusjes en zijn ouders. Als hij negen jaar is, overlijdt plotseling zijn moeder – Justus heeft geen idee waaraan, of waarom. Zijn vader schept geen duidelijkheid; hij kan de ontstane gezinssituatie totaal niet aan. Justus wordt uit huis geplaatst en komt pardoes terecht in de jungle van crisisopvang en jeugdzorg - zonder zijn zusjes, zijn vader met wie hij zo'n goede band heeft, zonder zijn pasgegeboren broertje. Hij voelt zich wanhopig eenzaam. Is het misschien zijn schuld dat zijn moeder is doodgegaan? Waarom moet hij anders zomaar het huis uit? Waar zijn de mensen die hem zijn eigenwaarde en het vertrouwen in liefde terug kunnen geven? En wat betekent het geloof waarmee hij van jongs af aan is opgegroeid? Fragment Zandkorrels schuren mijn wang open. Nooit geweten dat die kleine rotkorreltjes zoveel pijn kunnen veroorzaken. Het zou het beste zijn als ik stil bleef liggen, maar dat kan niet, want de arm op mijn rug wordt nog verder omhoog geduwd. De knie pint mijn bovenlijf vast tegen de vloer. Het enige wat ik nog kan bewegen zijn mijn benen en mijn hoofd. Tot een hand mijn haar grijpt, op mijn schedel duwt. Mijn wang drukt nog harder tegen de grond, ik ben bang dat mijn kaak zal breken. Het grijze linoleum is zo dicht bij mijn linkeroog dat ik niet scherp meer kan zien. Ik ben negen jaar, klein voor mijn leeftijd. Sinds een week kan ik mijn broek aan- en uittrekken zonder dat ik de knoop los hoef te maken. Mijn belager weegt waarschijnlijk honderd kilo. Hij is groot, zelfs voor een volwassene, en hij mag dit doen. Want hij is de groepsleiding.