Sinds 1905 wordt een groot deel van de cellen in jeugdgevangenissen bezet door jongeren die daar niet strafrechtelijk zijn geplaatst. Ze zijn uit huis gehaald omdat ze niet te handhaven zijn, of omdat ze slachtoffer zijn van mishandeling of seksueel misbruik. Ze hebben hulp nodig in een regulier internaat, maar door plaatsgebrek zitten ze soms langdurig achter gesloten deuren. Hun rechtspositie is vaak slechter dan die van criminele leeftijdsgenootjes. Hoe heeft het zover kunnen komen? Ana van Es en Bram Hulzebos spraken met gedupeerde jongeren en hun ouders, maar ook met verantwoordelijke ambtenaren en politici en reconstrueerden de gang van zaken rond dit onderbelichte probleem. De voorbeelden zijn schokkend: een gedragsgestoord jongetje van negen dat voor Sint-Maarten met zijn lampionnetje het cellenblok langsgaat; een meisje van twaalf dat in de jeugdgevangenis zo bang is voor haar groepsgenoten dat ze zich vier maanden opsluit in haar cel.