Dit boek is het schetsboek van de waarneming en fantasie van een groot kunstenaar, en zoals een vluchtige tekening van Rembrandt of Rubens ons soms meer en directer aanspreekt dan een uitgewerkt schilderij, zo gaat het ook met deze schetsen. Ogenschijnlijk heeft met hier te doen met een soort journalistiek, maar de rasschrijver Dickens die zich nooit om strikte genres bekommerd heeft, neemt elke kans waar om de journalistiek te laten voor wat zij is. Improviserend over een klein thema, speurt zijn immer-werkzame fantasie plotseling de mogelijkheden die hier verborgen liggen, en “neemt de ruimte”. En de lezer voelt terstond de greep van de verteller en geeft zich gewonnen. Met Dickens verwijlt hij tussen de uitgestotenen van Londen, proeft hij de naargeestige atmosfeer van de Parijse “morgue”, leeft hij in de doffe atmosfeer van landverhuizers, opeengepakt op het tussendek. De reisgenoot van deze onzakelijke reiziger beleeft iets heel bijzonders; hij kijkt door de ogen van misschien wel de scherpste opmerker die de wereldliteratuur kent, en hij deelt de fantasie van een verteller zonder weerga. Bovendien verwijlt hij volop in de negentiende eeuw, een tijd die ons zeer verwant is, en toch ver genoeg van ons afstaat om er graag iets over te horen.