Een zwakbegaafde meisje wordt gevonden aan boord van een vrachtschip dat in 1868 voor de kust van Reykjavik strandt. Ze is zwanger. Niemand weet wie ze is of waar ze vandaan komt. De wat wereldvreemde plantkundige Fridrik B. Fridjonsson ontfermt zich over haar. Er ontstaat een tedere relatie tussen hem en het meisje, waardoor ze zich buiten de gemeenschap plaatsen. De dominee ontzegt haar de toegang tot de kerk omdat zwakbegaafden de dienst verstoren. Fridrik zint op wraak. Als de dominee, die een fervent jager is, op de sneeuwvlakten achter een slimme blauwvos aan zit, lijkt die wraak zich te voltrekken.