Louis Couperus debuteerde als auteur in het juli nummer 1883 van het tijdschrift Nederland met het gedicht 'Erinnering'. In de jaren 1883-1886 publiceerde Couperus ruim veertig gedichten in verschillende tijdschriften, en twee prozaschetsen in Nederland. Ze werden, aangevuld met enkele niet eerder gepubliceerde gedichten, opgenomen in Orchideeën; Een bundel poëzie en proza die in 1886 verscheen bij uitgeverij A. Kössing te Amsterdam. De bundel was opgedragen aan de 'Hoogvereerden Meester' jan ten Brink, bij wie Couperus Nederlands m. o. studeerde en die had bemiddeld bij zijn debuut in Nederland. Waarschijnlijk in 1892 nam L. J. Veen de bundel Orchideeën van Rössing over. Drie jaar later verscheen de tweede druk. Met deze herdruk heeft Couperus geen bemoeienis gehad. Hij was geheel door Veen verzorgd. Couperus was erg ingenomen met de nieuwe druk. Hij was 'den hupschen uitgever zeer dankbaar, dat deze zijn arme Orchideëen, die de eerste hovenier-de heer Rössing een beetje zoo verwaarloosde te zamen nam en ze op nieuw kweekte en er nog een keurigen boeket van maakte.' Na de uitgave van Veen is Orchideeën nooit meer herdrukt. Enkele gedichten uit de bundel zijn tijdens Couperus' leven vertaald: in het Duits 'De Moorsche koopman 'en' Maar 't allerzoetst...'(1901), in het Engels 'Maar 't allerzoetst...' en Totos' (1902), en in het Frans Totos' en 'Liedeken' ('Zie, de zoelte op haar suizlende vleuglen') (1904).