<b>Visionaire poëzie van een groot talent</b> De derde dichtbundel van Delphine Lecompte is de eerste. Haar eerste ambitieuze, voldragen worp. Er wordt afgerekend met surrogaatvaders en er is geen plaats meer voor kleingeestige vetes. De moeder hoeft niet vermoord te worden en de muze wordt driedimensionaal. Het zijn ik-gedichten, maar het is wel een ik die genadig is voor anderen. Voor zichzelf blijft ze compromisloos spottend en kastijdend. Hij denkt dat ik bluf wanneer ik zeg dat ik pyromanie en veertien kortverhalen in mij draag hij rilt ongewild en verandert van onderwerp ik hou niet van zijn onderwerpen (overspel en heraldiek) maar ik ben verslaafd aan de luchtigheid die hij ’s ochtends draagt. (uit ‘Zonder kaarten ben ik ongeslagen’) <b>Over Delphine Lecompte</b> ‘Geen enkele dichteres heeft het voorbije jaar de laaglandse poëziewereld zozeer beroerd als Delphine Lecompte.’ Knack ‘Een vrouwelijke Bukowski, een geilere Henry Miller… een van de gevaarlijkste schrijvers die ik ken.’ Peter Markus ‘Haar gedichten zijn sterk melodisch en ritmisch opgebouwd en men wil ze vertolken, niet omdat ze zich steeds opnieuw poëtisch openen, maar om greep te krijgen op al het bizarre dat zich ontrolt.’ Juryrapport C. Buddingh’-prijs 2010