Het is 1942 en de vervolging van joden in Nederland wordt steeds grimmiger. De kleine Rivka wordt door haar ouders ondergebracht bij een kinderloze dominee en zijn vrouw in Zeeland, die zich vol liefde over haar ontfermen. Rivka wordt Anneke en voor de buitenwereld zijn haar ouders omgekomen bij het bombardement op Rotterdam. Hoewel Rivka haar ouders aanvankelijk verschrikkelijk mist, gaat ze zich steeds meer thuis voelen bij haar nieuwe 'papa en mama' die hun Anneke koesteren als een prinsesje. Wanneer na de bevrijding haar vader en haar broertje Simon op de stoep staan om haar op te halen, herkent ze hen niet meer en kiest ze voor een nieuw bestaan als Anneke. Jaren later woont Anneke in Leiden, waar ze lesgeeft op een basisschool. Ze wordt smoorverliefd op Joost, een beetje een outsider, en naar later blijkt met een joodse achtergrond, net als zij. De geboorte van hun kinderen maakt zowel bij Joost als bij Anneke een stroom aan onderdrukte gevoelens en herinneringen los die niet meer te stoppen lijkt. Terwijl Joost zich steeds meer tot het joodse geloof begint te wenden, neemt Anneke afstand van hem en van haar gezin. Ze blijkt niet bij machte van haar kinderen te houden en een leven op te bouwen met anderen. Na de dood van Joost ontmoet Anneke haar dochter Sandra op het strand, en stukje bij beetje vertelt Anneke aan Sandra het verhaal van Rivka die Anneke werd, en hoe het zo ver heeft kunnen komen dat zij haar kinderen in de steek liet zonder ooit nog om te kijken.