Op een mooie lentedag in april'91 vertrok Fons Peters op de fiets naar Santiago de Compostela. De dag na zijn vertrek verslechterde het weer en het voorjaar'91 werd het koudste van de eeuw. Regen, hagel, sneeuw en vorst maakten de tocht onevenredig zwaar. Peters maakte de tocht alleen en maakte reisnotities en schreef brieven. Hij richtte ze aan zijn vrouw, zijn kinderen, aan omroepcollega's en aan vrienden; hij luchtte zijn hart over zaken die hem bezielden: Over het omroepbestel, over zijn vertrek bij de KRO, over de ontmoetingen die hij had en over religiositeit. Maar ook over de triviale dingen van alledag, de fiets, de overnachtingen, het eten en natuurlijk het weer. Dit boek is een weerslag van het avontuur en bevat een keuze uit de brieven en de beschrijvingen.