Het meisje lag op haar rug. De benen onder haar plooirokje in een onnatuurlijke kromming, alsof ze niet van haar waren, alsof ze wilden wegrennen. Ze was halfnaakt en gekneusd. Haar topje was opengescheurd. Bij de hals. Alsof ze had gevochten voor haar leven. De rode vlekken op haar schouders en knieën leken op brandwonden. Een schouder was uit de kom. Haar vingers waren opgezwollen, met ingescheurde nagels. Sommige tot diep in het vel. Voorbij de nagelriemen. Aan haar vingertoppen hingen korsten bruin bloed. Alsof ze met haar blote handen een kuil had moeten graven. Haar eigen graf. Een nagel was afgebroken, tot diep in het roze vlees. Met een knijptang uit haar vingertop gerukt, dacht Deleu, die op zijn tanden beet en zijn emoties probeerde te negeren. Het meisje was al een tijdje dood; haar gelaat had de kleur van was en de fletse schaduwpartijen op haar benen waren lijkvlekken. Hoe oud kon ze zijn? ging het door Deleu heen. Hij keek naar Nadia Mendonck, die naast hem stond, in stil afgrijzen. 'Hooguit vijfentwintig', raadde ze zijn gedachten.