Als Detlev van Heest (1956), zijn vrouw en hun kat Japan verlaten, lijkt voor hen een zorgeloos bestaan te beginnen. In het zuiden van Nieuw-Zeeland, in een paradijselijk landschap aan zee, wonen ze voortaan te midden van hun schapen, kippen, ganzen, eenden en pauwen. Maar de idylle duurt niet. Het loopt al verkeerd als Van Heest het maanden zonder zijn vrouw moet stellen. Hij mist de vertrouwde, veilige omgeving die hij in Japan achterliet en waant zich in stijgende mate geïsoleerd en verloren in een harde immigrantenmaatschappij. Weldra is er een wending ten goede als ze een ander Nederlands echtpaar ontmoeten. Tussen deze vier bloeit snel een innige vriendschap op, met de charismatische Pleun als spil. De lezer leert de hoofdpersoon kennen als een man uit één stuk, zonder zelftwijfel, die nergens voor terugdeinst en die in vrijwel alles de tegenpool is van Van Heest. Terwijl de banden tussen de twee echtparen steeds strakker worden, komt het tot een conflict en crisis waaruit geen uitweg mogelijk is. Met zijn botsing van verschillende karakters is Pleun een boek als een bankschroef die op elke bladzijde een slag wordt aangedraaid tot de beklemming bijna lichamelijk voelbaar is. Pleun en het eerder dit jaar verschenen De verzopen katten en de Hollander bieden een meeslepende zoektocht van een ontwortelde naar houvast.