Dit jaar is het alweer tien jaar geleden dat Hrabal zijn geruchtmakende sprong (of val?) uit het raam van de vijfde verdieping van het ziekenhuis maakte, terwijl hij de duiven aan het voeren was. In Praagse ironie komt in een van de verhalen de bijzondere betekenis van duiven voor Hrabal aan de orde: duiven als boodschappers tussen hemel en aarde of als symbool van de vredelievende Tsjechen, duiven die eeuwenlang een vaste sterfplek zouden hebben in een koepel van een kerk, waar hun lijkjes een opeenstapeling vormen van verrotte humus tot nog herkenbare botjes en veren. Hiermee kan ook de titel worden verklaard: enerzijds is Hrabal bloedserieus over dit haast mythische fenomeen, anderzijds ondergraaft hij zijn ernst door absurde overdrijving. In Praagse ironie zijn verhalen te vinden uit zijn hele schrijverschap, van eind jaren veertig tot de laatste serieuze prozastukken uit de jaren negentig. Al Hrabals proza is autobiografisch getint, maar in dit geval staat speciaal Hrabals zelfreflectie centraal: wie ben ik, waarom schrijf ik, wie waren mijn voorbeelden, hoe was mijn houding tegenover het communistische regime? Eén ding is duidelijk: Hrabal leed werkelijk onder het leven, hij werd verteerd door een existentiële angst die zich uitbreidde tot een politieke angst, en alcohol was een middel om hierin enige verlichting te vinden. Maar hoe schokkend of schrijnend de zelfontboezemingen vaak zijn, ook hierbij kijkt door zelfspot de Praagse ironie gelukkig vaak genoeg om een hoekje.