Psychotherapie heeft een belangrijke plaats verworven in de maatschappij. De vragen over de aard van deze discipline zijn gebleven: wat wil de psychotherapie bereiken en welke methode moet worden gevolgd? Deze fundamentele vragen komen steeds meer aan de orde in een confrontatie met oosterse bevrijdingstradities, zoals advaita vedanta en boeddhisme, die gericht zijn op een radicale opheffing van geestelijk lijden. Deze wordt mogelijk geacht als de identificatie met een beperkt standpunt (ik, persoon) verdwijnt en oplost in een sfeer van non-dualiteit (de afwezigheid van scheidingen, advaita, advaya). Daarbij worden de centrale plaats van het ‘ego’ en noodzakelijk geachte scheidingen zoals die tussen ik en wereld als essentiële uitgangspunten van de westerse psychotherapie verworpen. Beide terreinen overlappen elkaar echter voldoende om een vergelijking mogelijk te maken. Dat gebeurt in de verschillende hoofdstukken in dit boek. De vergelijking is zinnig, omdat zij de grondleggende visies en praktijken wederzijds verheldert. Daardoor ontstaat meer zicht op de mogelijkheden en grenzen van hulpverlening en spiritueel onderricht in de huidige situatie. De teksten van het 3e Advaita Symposium vormen het eerste gedeelte van het boek. Na de inleiding van de dagvoorzitter (Th. van Leeuwen) komen respectievelijk de advaita vedanta (D. Tiemersma), de reguliere psychotherapie (K. Jonker), de transpersoonlijke / integrale psychotherapie (N. Scheepers) en de boeddhistisch geïnspireerde psychotherapie (A. van Waning) aan de orde. Enkele onderdelen ‘uit de discussie’ leveren een verdieping van de thematiek. Dat geldt nog meer voor de aanvullende teksten over de boeddhistische visie (van H. F. de Wit en R. Kloppenborg), Jungs psychotherapie (van Th. van Leeuwen) en de psychiatrie (D. Tiemersma).