Pugno Pro Patria - ik strijd voor het vaderland - (ooit de embleemspreuk van de zeventiende-eeuwse Admiraliteiten en later van het Ministerie van Marine) beschrijft vanuit Haags perspectief het wel en wee van de Koninklijke Marine in de tweede helft van de twintigste eeuw. De rode draad door dit intrigerende verhaal is de voortdurende spanning tussen de tomeloze ambitie van de Marinestaf en de beperkt beschikbare fondsen om een omvangrijke vloot te verwezenlijken met materieel dat aan de hoogste kwaliteitseisen voldeed. De wens om met nucleair voortgestuwde onderzeeboten te gaan varen viel niet te verwezenlijken. Ook bij de bouw van fregatten, die verouderde kapitale schepen als vliegkampschip en kruisers gingen vervangen, moesten concessies worden gedaan in aantallen en bewapening. Bovendien diende de marine zich rekenschap te geven van de werkgelegenheid in de Nederlandse scheepsbouwindustrie. Investeringen in varend materieel kregen prioriteit, met als gevolg het voortdurend zoeken naar besparingen op de exploitatie en het personeel. Tegelijkertijd moest zoveel als mogelijk was in NAVOverband worden geoefend. Dit boek geeft een verhelderend zicht op het reilen en zeilen van de Koninklijke Marine tijdens de Koude Oorlog. Dr. Dick Schoonoord, historicus en oud-officier der mariniers, is als geen ander thuis in deze materie.