Een chef-kok, een portretschilder en een kapper worden gegijzeld bij een coup die hun baas, de president, ten val moet brengen. In een huis in de bergen, hoog boven een stad, worden ze gevangen gehouden. Beneden, in de diepte, heerst chaos. De dochter van de chef-kok, de vrouw van de portretschilder en de minnares van de kapper slaan, soms letterlijk vanuit de verte, hun mannen gade. In een dergelijke onzekere tijd zijn intieme verhoudingen net zo gevaarlijk als politieke. Samen met de oude orde wordt de sluier weggerukt waarachter de schokkende waarheid schuilgaat over de geheime hartstochten en verbintenissen van deze mannen en vrouwen. Op meesterlijke wijze lokt Ceridwen Dovey haar lezers mee naar het verpletterende hoogtepunt van haar debuutroman, en laat ze zien hoe de meest menselijke drijfveren – ijdelheid, wraakzucht en hebzucht – onafgebroken onder het pantser van beschaving kolken. Haar stijl is zowel poëtisch als rauw.