De theorie van het tijdreizen is niet alleen te vinden in oude manuscripten, sagen en legenden, maar duikt ook op in onze eeuw. Johannes von Buttlar onderzoekt de verschillende aspecten van deze theorie, van de fysischfysiologische tot de parapsychologische. Hij werpt daarbij vragen: op als: Hoe zijn de hypnose experimenten, waarbij mensen in een vroeger leven worden teruggebracht, te verklaren? Welke consequenties hebben de tijdexperimenten van J.W. Dunne, waarbij werd vastgesteld dat proefpersonen toekomstigen gebeurtenissen in hun dromen meemaakten? Wie was graaf de Saint-Germain, die gedurende 250 jaar op verschillende plaatsen werd gezien? Volgens Voltaire was deze graaf iemand die 'nooit sterft en alles weet'! Zijn tijdreizen door bemande ruimteschepen waarschijnlijk? De auteur wijst erop dat Kurt Gödel – hierbij gesteund door de relativiteitstheorie van Einstein – in 1949 een model van het universum beschreef, dat reizen in de toekomst of in het verleden mogelijk maakt.