De eerste van de achttien teksten is opgedragen aan Louis Paul Boon, die in hetzelfde jaar zijn Grimmige sprookjes voor verdorven kinderen publiceert, terwijl Gust Gils vanaf 1960 doorbreekt. De groteske wordt gekenmerkt door het speelse, soms grimmige contrast tussen het verhevene en het triviale. Het resultaat is een scherpe satire op het Vlaamse klerikalisme en burgerlijk fatsoen, waartegen heiligschenende en erotische fantasieen in stelling worden gebracht.