In de parlementaire periode 1963-1967 traden maar liefst drie kabinetten van verschillende politieke samenstelling aan – een unicum in de parlementaire geschiedenis. Wisseling van coalitiepartner zou voortaan niet meer plaatsvinden zonder voorafgaande verkiezingen. Allereerst was daar het confessioneel-liberale kabinet-Marijnen, dat in 1965 implodeerde door de omroepkwestie. Daarop vormden KVP, ARP en PvdA het kabinet-Cals, dat in oktober 1966 viel tijdens de roemruchte Nacht van Schmelzer. Het interimkabinet-Zijlstra van KVP en ARP maakte de tijd vol tot de vervroegde verkiezingen van februari 1967. Nederland veranderde in deze jaren van groeiende welvaart op vele fronten. De politiek bouwde de verzorgingsstaat uit, bestreed de woningnood en maakte het hoger onderwijs voor grotere groepen toegankelijk. De kosten van dit beleid, gecombineerd met een ongekende loonontwikkeling, zorgden voor grote problemen. Er dreigde vanaf medio 1965 een overbestedingscrisis, waardoor het kabinet-Cals zich gedwongen zag zijn ambities te temperen. Tegelijkertijd droeg de inzettende ontzuiling bij aan een afname van het overheidsgezag. De rookbom bij het huwelijk van Beatrix en Claus, in maart 1966, was ook gericht tegen de politieke 'regenten', die nauwelijks raad wisten met de veranderende verhoudingen.