Na het overlijden van zijn moeder laat de jonge Arnljótur zijn vader en broer, zijn dochtertje Flóra en haar moeder Anna op IJsland achter om in een beroemde middeleeuwse rozentuin van een buitenlands klooster te gaan werken. De liefde voor rozen deelde Arnljótur met zijn moeder: samen werkten zij altijd in haar rozenkas, waar zij een zeldzame variant kweekte van de Rosa candida. Van deze roos gaan, vergezeld van herinneringen, drie afleggers mee op reis. Het is ook in deze rozenkas waar Arnljótur Anna beminde en waar zij zwanger raakte. De reis naar het klooster is een reis naar de volwassenheid, een fysieke en mentale pelgrimstocht die voltooid wordt wanneer Arnljótur de verwaarloosde tuin tot bloei heeft weten te brengen. De komst van Anna en Flóra markeert voor Arnljótur het begin van een leven als volwassene. Rosa candida wordt gekenmerkt door een vloeiende, subtiele schrijfstijl, waardoor je als lezer direct bij de hoofdpersoon in zijn onschuld en onbevangenheid betrokken wordt, met hem mee kunt reizen en van hem gaat houden.