De Nederlander Leo Stern, docent geschiedenis aan een universiteit in de Verenigde Staten, komt in 1986 voor een sabbatical year terug naar Amsterdam. Ter wille van een onderzoek naar de jaren zestig verzamelt hij egodocumenten: van zijn eerste vrouw, die nu met een vriendin samenleeft; van zijn zoon die in een krakerscommune; en van zijn broer die hun joodse roots zoekt, ook al is hun moeder niet joods, en hebben ze daardoor de oorlog overleefd zonder gevaar voor deportatie. Zijn kameraden uit Mei'68 blijken gedesillusioneerd, en zijn vroegere Parijse minnares zit in de alcoholische vernieling.