Vierduizend jaar geleden. In de welvarende stadstaat Ur woont de twaalfjarige Sarah. Ze wenst niet door haar machtige vader uitgehuwelijkt te worden, en neemt een gif in waardoor ze onvruchtbaar wordt. Vervolgens maakt ze carrière als hogepriesteres van de godin Ishtar. Maar ze kan haar jeugdliefde, de nomadenjongen Abram, niet vergeten en trouwt alsnog met hem. Een leven van reizen begint: Mesopotamië, Kanaän, Egypte. Hoewel Sarah's kansen op het moederschap eigenlijk verkeken zijn, krijgt ze, op hoge leeftijd, een zoon: Izak.