Afgelopen jaren verschenen in Duitsland ophefmakende boeken over het leed van de in de Tweede Wereldoorlog door geallieerde bombardementen getroffen Duitse burgerbevolking. Ze vonden in Nederland en Vlaanderen veel weerklank, alsof het om verborgen gebleven, schandelijke feiten ging. Met name het bombardement op Dresden van 13 en 14 februari 1945 kreeg een symboolwaarde als hoogtepunt van Anglo-Amerikaanse vernietigingsdrift. Dat in het licht van historische studies sommige gegevens minder uniek zijn en ingewikkelder liggen dan de hedendaagse media-industrie kan doen geloven, blijkt uit dit nieuwe boek van Martien de Jong, waarvan al eerder voorstudies in het buitenland verschenen. De Jong presenteert zijn boek niet als een geschiedkundige of literairwetenschappelijke studie, maar als een vrij, soms onverwacht van onderwerp wisselend essay. In een brede, nu en dan autobiografisch getinte context schrijft hij over de literaire en filmische verwerking van het beruchte bombardement en de holocaust of shoah. Dit gebeurt steeds tegen de achtergrond van het boek dat aan het begin van alle westerse oorlogsliteratuur staat: de Ilias van Homerus. De lezer wordt geconfronteerd met velerlei misdaden die later heldendaden zullen worden, althans voor één der partijen. Hij ziet ook de betrekkelijke waarde van artistieke oorspronkelijkheid, verneemt veel schokkende gegevens over de Tweede Wereldoorlog en ervaart de louterende kracht van de kunst, die bloeien kan op leed en puin. Prof. dr. Martien J.G. de Jong (1929) is literatuurcriticus, dichter en essayist. Hij schreef een veertigtal werken over Nederlandse en algemene letterkunde, waaronder studies over de Tachtigers, Leopold, Marsman, Gilliams, Achterberg en Hermans. Schrijven op het puin van Dresden is het resultaat van zijn fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog, waarover hij o.m. schreef in zijn polemische bundels De dichter en zijn rechters (1988) en Liever waarheid dan sensatie (1990).