In het openingsdeel 'Curaçao' klinken de gedichten de lezer als muziek in de oren als ze vertellen over de snikkende hitte, de uitdrogende savannes en de azuurblauwe zee. Hij ziet Curaçao voor zich: de boerse tropenzon die onvermoeibaar de hemel ploegt, de raffinaderij bij nacht. Hij droomt mee over de spoken van slaven, hoort knallende zweepslagen, swingt op een son montuno en geniet van de oden aan Pierre Lauffer, Tip Marugg en Jan Gerard Palm. Curaçao echoot ook in het middenstuk 'Curaçao in het hart van Den Haag'. Tropische klanken kleuren de bleke herfstnacht als de muziek van zijn betovergrootvader zingt. En ook de Zwarte Madonna van Carel Weeber, Madurodam en de mango's op de Haagse markt verwijzen naar het eiland waar Walter Palm geboren werd. In het slotdeel van de bundel, 'De vluchtige kus van de zwarte vlinder', komen mijmeringen over het levenseinde langs, vergruisde illusies, de dagen dat het niet meer hoeft en de vraag hoe een volgend leven zal zijn. Maar in de beeldtaal blijft Curaçao aanwezig: de smorende zon, de kale vlakten van het hart en het wiegenlied van de zee. Niet voor niets schrijft Walter Palm: 'Als ik sterf / krommen de golven van verdriet.' Walter Palm presenteert zich in 2002 voor het eerst officieel aan een Nederlands lezerspubliek met zijn 'verzamelde gedichten' «Met lege handen ging ik slapen, met een gedicht werd ik wakker». In 2005 wordt hij opgenomen in de prestigieuze «Spiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst». «Sierlijke golven krullen van plezier» is zijn eerste bundel sedertdien. 'Curaçao blijft hem inspireren, maar andere dingen houden hem even sterk bezig, zoals in het spartelende, sprankelende gedicht Beschaving, onweerstaanbaar als van M. Vasalis.' – Mario Molegraaf in PZC