Baby is twaalf jaar oud; haar vader Jules is 26 en haar moeder is dood ― hoe ze is overleden weet ze niet omdat haar vader iedere keer een ander verhaal vertelt. Jules houdt zielsveel van Baby maar nog meer van drugs. Baby woont soms met haar vader in kommervolle omstandigheden, dan weer in opvanghuizen wanneer Jules aan het afkicken is in een kliniek. Soms werkt hij als afwasser en is er weer wat geld, soms werkt hij aan zijn dromen om rijk te worden en is er niets behalve zijn eigen paranoia en waan. Baby heeft geen leven als ieder ander kind, maar ze is intelligent en een overlever. Ze is een kleine crimineel, omringd door soortgenoten. Totdat ze Alphonse ontmoet, de loverboy die haar in de richting van de heroïne en prostitutie drijft. Maar Baby weet dat ze nog één kans heeft en dat ze die moet pakken. Dit is een boek dat je beurtelings laat lachen en huilen. Het proza van O'Neill is vlijmscherp, iedere zin is raak. Maar haar empathie voor Baby en Jules zorgt ervoor dat het verhaal nergens al te somber wordt.