Een oude vrouw zit te dutten bij de televisie. Op het toestel staat een ingelijste foto van haar man, licht geschminkt, zoals alle opgebaarde doden. Terwijl de programma's zich aaneenrijgen, kruipt de televisiewarmte in de foto. En zo slaapt een weduwe bij een warme man. _ Ontroerende ode aan een gestorven moeder_ Dit is het beeld dat Jos Versteegen oproept in zijn nieuwe bundel, die gewijd is aan zijn moeder, een boerenvrouw. Haar bestaan is nuchter, aards, en tegelijk vol geheimzinnigheid en dood. De asperges die zij steekt, zijn voor een kind de afgesneden vingers van reuzen. De bevroren overalls die ze 's winters van de lijn haalt en bij de haard tegen de muur zet, breken ter hoogte van het middel 'als een aangekleed,/onzichtbaar spook opeens de geest gaf'. Het kleine universum dat Versteegen oproept, is van een even ontroerende als dreigende schoonheid. Het is dezelfde wereld waarvan zijn moeder, 'versterkt met schroeven in het bot', afstand moet doen.