Muziek werd door mijn moeder hooggeschat. Kun je nog zingen, zing dan mee. We deden 'Een karratje dat langs de zandweg reed' en van 'Hannes loopt op klompen dat het spat'. Mijn moeder speelde, wij lazen het blad. Maar dit blad meldde zulke treurigheden: er waren knollenhaasjes overleden, de voerman-vrind kwam nooit weerom, zodat ik al dat wereldleed niet meer kon tillen. Mijn moeder zag bezorgd mijn lipje trillen en zocht ijlings een lied in majeur, maar mijn stem brak als het roosje op de heide. Men lachte om het kleine kind, dat schreide. Naar bed, naar bed! Daar waakt een engelschaar.