Cohen verhaalt in SOLAL van een Grieks-joodse familie die naar Frankrijk emigreert, en vooral van de avonturen van de belangrijkste telg uit het geslacht. Het is een schelmenroman over een chaplineske Don Juan die fortuin maakt en dat met hetzelfde gemak weer verliest, die het tot minister-president van Frankrijk schopt, om weer in de goot te belanden, die het goede wil doen, maar zijn eigen slechte eigenschappen niet de baas is. Tegelijkertijd is het een saga over de sefardische joden in het Europa van de twintigste eeuw, over de tragiek van de ballingschap, over ijdelheid en zelfhaat, over opstandigheid en trots, over machtswellust en geldzucht. In SOLAL zitten alle ingrediënten die Cohens genie uitmaken: het joodse thema, pittoreske personages, meeslepende liefdes, een flitsende stijl, humor en sarcasme.