Voor de dichter Hendrik de Vries was Spanje zijn tweede vaderland. Tussen 1924 en 1936 maakte hij twaalf Spanjereizen en schreef hij zijn familie uitvoerige brieven over zijn wederwaardigheden. Hij doorkruiste het land van noord naar zuid en van west naar oost. Doordat hij de taal voortreffelijk sprak, kwam hij gemakkelijk in contact met allerlei Spanjaarden: stedelingen of boeren bij wie hij overnachtte, zigeuners bij wie hij luisterde naar het bezielde gitaarspel of keek naar de gepassioneerde dansen. Gefascineerd en vol afschuw maakte hij de stierengevechten mee. Voor de lezer doemt het beeld op van een man die verknocht is aan het Spaanse land, en die Spaanser dan de Spanjaarden wil zijn, maar die tegelijkertijd zijn ogen niet sluit voor de misstanden, de armoede en de politieke situatie. Hendrik de Vries maakte dramatische veranderingen mee die hem niet onverschillig lieten. De dictatuur onder de monarchie maakte plaats voor de republiek. Spanje probeerde een modern land te worden, socialistisch of liberaal, maar de oude machten van kerk en grootgrondbezit lieten zich nog gelden. Met Spaanse brieven (redactie Jan van der Vegt) is het alsof je naast de schrijver in de trein zit, alsof je met hem in een hotelletje samen aan tafel schuift en van een Spaanse maaltijd geniet. Je voelt de warme zon en waant je in een vervlogen tijd in een land dat in die jaren nog exotisch was.