'Een boekje dat de komende tien jaar heel invloedrijk zal worden', constateerde de pers over Het schandaal van de poëzie. Met dit pamflet (opgenomen in de essaybundel Het onbehagen in de literatuur) zette J.H. de Roder in 1999 de literaire wereld op zijn kop door te stellen dat gedichten neigen naar betekenisloosheid. Hij ging daarbij te rade bij feitelijk buiten de literatuurwetenschap liggende cognitieve theorieën - een onmetelijk domein, waarin de vanuit Nieuw-Zeeland opererende dichter en neuropsycholoog Jan Lauwereyns zich als een vis in het water voelt. Op muziek van Alban Berg voert Lauwereyns ons mee langs een duizelingwekkend betoog, onder meer via Darwin, Wittgenstein, Deacon, Hofstadter, Van Bastelaere, Heidegger, Damasio, Penrose, de Russische futurist Chlebnikov, de Amerikaanse l=a=n=g=u=a=g=e poets... En langs de taal van apen, waarover Lauwereyns als geen ander kan meespreken. Telkens koppelt hij zijn voorlopige conclusies terug naar de poëzie van H.H. ter Balkt. Uit een zee van opzienbarende gegevens duikt Lauwereyns uiteindelijk op en hij snelt naar zijn driejarige dochtertje. Dan moet hij constateren dat de mens, en dus de dichter, het nooit zonder betekenis kan stellen. Jan Lauwereyns (1969) debuteerde in 1999 met de bundel Nagelaten sonnetten, die in De Morgen werd uitgeroepen tot het beste en interessantste poëziedebuut van de afgelopen jaren. Daarna volgden Blanke verzen (2001), Buigzaamheden (2002, Hugues C. Pernath-prijs) en Tegenvoetig, tweebenig (2004). Van Lauwereyns' hand is ook de roman Monkey business (2003), alsmede het essay Het bloembed van de werkelijkheid (2004). Zijn wetenschappelijke artikelen verschijnen in onder andere Nature, Neuron en Journal of Neurophysiology.