Centraal in deze debuutbundel staat de relatie van de auteur tot wat gegeven is of lijkt: het verleden en de dood, maar ook mensen en situaties. De aanleiding voor de gedichten wordt gevonden in de onmiddellijke omgeving, wat het werk een autobiografisch karakter geeft. Maar door het hier en nu heen tasten de woorden naar een achterliggende, tijdloze dimensie.Ligt de nadruk aanvankelijk nog op de onmacht ten aanzien van het verleden, in de 'Epiloog' is Jansma's verhouding tot het verleden gesublimeerd tot een positieve kracht: het 'graven, is een bewust toegepaste poëtische methode geworden en baant een weg naar zelfkennis.