In deze bundel worden de daden verteld van reuzen die in Nederland en Vlaanderen hebben gewoond. Kenmerkend voor de reus was zijn kracht. Hersens had hij meestal niet erg veel; de meeste reuzen muntten zelfs uit in onnozelheid. Sommige maakten meedogenloos gebruik van hun brute kracht, zoals de reus van Antwerpen, die menig visserman verslond. En de rovende reuzen die lange tijd Drenthe onveilig maakten. Maar de doorsnee-reus was de beroerdste niet. Hij groef rivieren, beken en kanalen en schiep bergen en heuvels en hunebedden. Bij gebrek aan nakomelingen zijn de reuzen uitgestorven. Schuld daaraan is reuzin Walberech, een knappe reuzin met weinig baardhaar, maar met een mond die nooit stilstond. Niettemin leven de reuzen voort in een groot aantal volksverhalen die van generatie op generatie worden doorverteld.