Amsterdam 1955. Aan de Plantage Middenlaan staat de Hollandsche Schouwburg te vergaan. In de oorlog moesten de joden zich daar melden en na de oorlog wist niemand er raad mee. Jongens haalden de kleedkamers leeg en sloopten het zink van het dak. Een van die jongens was Eddy Voorland. Zijn vader, een bekende portretfotograaf met een studio aan de Plantage Franschelaan, verdween in '43. Eddy, die toen tien was, stuit in 1955 op een verzameling foto's die zijn vader voor en in de oorlog op straat heeft gemaakt. Aan de hand van die foto's doorkruist hij de Plantage, terwijl hij zich een beeld probeert te vormen van zijn vader en wat er met hem gebeurd kan zijn. Hij onmoet bij zijn omzwervingen een wraakzuchtig heer in de Hortus, een ex-oppassser uit Artis, een op oude schandalen terende toneeldiva en anderen die leven in een sfeer van verbanning. Over de verdwijning van zijn vader ontstaan enkele vermoedens die Eddy slecht uitkomen. De eigenlijke hoofdpersoon van het verhaal is de buurt ro