Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog stappen ook heel wat Franstalige Belgen in de gewapende collaboratie. Léon Degrelle is hun voorman. Hij gebruikt de gewapende collaboratie met de Duitse bezetter als een middel om de Belgische samenleving te controleren en zijn eigen machtsdromen te verwezenlijken. Hitler gunt België echter niet de minste autonomie. En de Duitse bezettingsmacht geeft voorlopig de voorrang aan de collaborerende Vlaams-nationalistische groeperingen. Voor Degrelle biedt de strijd aan het Oostfront een nieuwe kans om naar de gunst van het naziregime te dingen. Terwijl het Waalse Legioen tegen de Russen vecht, loopt de gewapende collaboratie in België uit de hand, waardoor de Franstalige publieke opinie zich volledig tegen de collaborateurs keert. Vanaf 1942 nemen aanslagen en represailles in hevigheid toe. In het nauw gedreven aan het Oostfront en verguisd in België zien vele Franstalige collaborateurs slechts één uitweg: ze klampen zich vast aan hun machtsdroom en voeren de samenwerking met de Duitse bezetter op. Tijdens het laatste oorlogsjaar komt er een spiraal van geweld op gang die in Henegouwen niet zelden de vorm van een openlijke burgeroorlog aanneemt. In Te wapen voor Hitler schetst Flore Plisnier een groepsportret van de collaboratie in Franstalig België. Ze geeft de mannen en vrouwen uit de collaboratie ook een gezicht. De eerste contingenten van het Waalse Legioen werden gerekruteerd uit de katholieke en antidemocratisch gezinde bourgeoisie. Latere lichtingen en de andere paramilitaire organisaties trokken een heel ander publiek aan: jonge mensen uit de marge van de arbeidersklasse, vaak met een strafblad, die op zoek waren naar een beter leven. Zij hebben het imago van de collaboratie in Franstalig België sterk bepaald, wat een van de verklaringen is waarom die collaboratie nog steeds in de taboesfeer zit.