Voor de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (56-119) is de kwaliteit van de publieke welsprekendheid onlosmakelijk verbonden met de aard van de politieke omstandigheden. De retorica, de juridische en politieke welsprekendheid, gedijt nu eenmaal ten tijde van maatschappelijke onrust, wanneer sociale, politieke of juridische misstanden aan de orde gesteld kunnen worden, zonder al te veel beperking van de vrijheid van meningsuiting. In TEGEN HET VERVAL VAN DE RETORICA stelt Tacitus de vraag, hoe het komt dat zijn tijd verstoken is van talentvolle redenaars. Wat zijn de oorzaken van het verval van de retorica? Is het de deplorabele staat van het onderwijs, de onverschilligheid in de opvoeding, het verval van waarden en normen? In een tijd van politieke rust en orde, wanneer de meningsuiting beperkt is of wordt beknot, ziet men zich voor de keuze gesteld. Men schaart zich ofwel in de gelederen van de politieke en bestuurlijke macht, omhelst het moderne leven en verwerft geld, succes en aanzien. Of men keert zich hiervan af, en trekt zich terug op het land om zich in afzondering te wijden aan literatuur of geschiedschrijving. TEGEN HET VERVAL VAN DE RETORICA markeert tevens Tacitus' weg van de politiek naar de historie. Als Rome's grootste historicus heeft Tacitus de leerschool van de literatuur en de politieke retorica ten volle benut: zijn geschiedschrijving is er de rijpe vrucht van. De dialoog is vertaald door Vincent Hunink en van een uitvoerig voorwoord voorzien door Piet Gerbrandy.