Verlangen naar het begin maakt dat mensen zich telkens weer een beeld proberen te vormen van wat aan oorsprong van alles staat. Veel van deze beelden zijn beïnvloed door de wetenschappelijke, maatschappelijke, of religieuze posities die men inneemt. Zo is Genesis 1 gelezen vanuit één van deze posities als een tekst die over het absolute begin in ruimte en tijd gaat. En is het eerste vers gelezen als een indrukwekkend poëtisch beeld of als een feitelijk verslag van God die de hemel en de aarde schiep. Onder die lezers bevinden zich degenen die in dit Darwinjaar weten te vertellen wat Darwin zegt en wat de bijbel zegt en hoe die twee tegenover elkaar staan. Door een nauwkeurige studie van de Hebreeuwse grondtekst wil de auteur aantonen dat verschillende lezersgroepen, of zij nu creationisten of evolutionisten zijn, onrecht doen aan de tekst zelf. Dit boek is de handelseditie van de inaugurele rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Exegese van het Oude Testament en Bronteksten van het Jodendom aan de Faculteit der Theologie en Faculteit der Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen.