In het dorp Tsjevengoer voeren elf plaatselijke bolsjewieken het communisme in: ze liquideren of verdrijven de bourgeoisie en verzamelen het ‘proletariaat’ en de leden van de ‘overige’ klassen uit de omliggende dorpen om het communistisch paradijs definitief te vestigen; voor zorgen, ziekten en zelfs de dood is geen plaats meer. Maar de directieven vanuit Moskou, waar het communisme intussen al aan de nep-politiek begonnen is, stuiten in het dorp op onbegrip en tegenstand. De controverse leidt tot een climax, die door Platonov adembenemend is beschreven. Met onverbiddelijke logica laat hij zien hoe het communisme in Rusland wordt opgelegd zonder dat iemand weet wat het inhoudt, de bestuurders met hun ronkende leuzen evenmin als de slachtoffers, de havelozen.