Dat de krachten van de natuur vaak sterker zijn dan menselijke idealen wordt weer eens bewezen aan Waldo Kostbinder. Ooit, in het benauwde Brabant van de jaren vijftig, heeft hij zijn vrienden Severijns en Oerlemans eeuwige trouw gezworen. Die eed komt hem rond zijn twintigste duur te staan. Severijns vindt hij maar een ouwezeur. Zelf moet hij van de vitale maar cynische Oerlemans niets dan minachting ondervinden. Wanneer de meisjes Laurien en Dorris hun intrede doen, komt de verhouding in toenemende mate onder spanning te staan. En overal zijn ogen en oren. Pa en ma Oerlemans, de onvergetelijke ome Dré, de zakenman Beng, bisschop O'Connor, de missionarissen Hannes en Guido en tientallen anderen zijn getuige van het psychodrama. Jaren later komt Waldo tot de ontluisterende bevinding dat het beetje geluk dat hem ten deel is gevallen, slechts mogelijk was dankzij lafheid en verraad.