Dat de klassieke oudheid tijdens de middeleeuwen is een donker gat gevallen zou zijn, wordt afdoende weerlegd door Bernardus van Chartres, die in de twaalfde eeuw noteerde: Wij zijn dwergen op de schouders van reuzen (de 'Antieken'). Wij zien meer en verder dan zij, niet omdat onze blik scherper is of omdat wij groter zijn, maar omdat hun reusachtige gestalte ons verheft en draagt. Voor de vijftiende en zestiende eeuw zou de oudheid van nog veel groter belang worden, sterker nog, ze werd raison d'être van de renaissance. Volgens de humanist ontdekte de mens met het herontdekken van de antieke zijn eigen bewustzijn: werd hij opnieuw geboren. Zo roept Vasari de naam rinascita (wedergeboorte - 'renaissance') in het leven en beweert Erasmus dat de wereld in de renaissance zijn verstand terugkrijgt. Kortom, de humanist wilde niets liever dan zèlf voor reus te worden aangezien.