Voor de oppervlakkige beschouwer was de vliegtuigenfabriek Fokker de bloem van de technologische industrie in Nederland, het vlaggenschip van het bedrijfsleven in de Lage Landen. Maar wie het nieuws volgde, kon niet ontgaan dat Fokker het hoofd niet boven water kon houden zonder hulp van buitenaf. In 1996 ging de Koninklijke Nederlandse Vliegtuigenfabriek Fokker in een storm van protesten en media-aandacht ten onder. Het was niet voor het eerst dat het bedrijf diep in de problemen zat. Maar tot dan toe stak de Nederlandse overheid steeds de helpende hand toe. Sinds 1945 zijn vele miljarden aan belastinggeld uitgegeven aan het op de been houden van de eigen Nederlandse vliegtuigindustrie. Pas in 1996 besloot men hiermee op te houden. Waarom hebben de achtereenvolgende kabinetten in de periode 1945-1996 enorme bedragen gespendeerd aan deze permanent noodlijdende bedrijfstak? Dat is het centrale thema van dit boek. Het behandelt de interactie tussen personen uit het bedrijfsleven, de wetenschap (in het bijzonder de TU Delft) en functionarissen uit (semi-)overheidsinstellingen, die samen 'het luchtvaartcluster' vormden. Het is de Nederlandse belastingbetaler geweest die er gedurende tientallen jaren de hoge prijs voor heeft betaald.