Aan het begin van de middeleeuwen lagen de Europese technologie en wetenschap ver achter bij die van China en de islamitische wereld. Tegen het eind van de renaissance betrad een herrijzend Europa vol zelfvertrouwen bijna elk gebied van de wetenschap. Het was een tijd van religieuze hartstocht, die tot uitdrukking werd gebracht in de grote gotische kathedralen. Op een prozaïscher niveau zorgden uitvindingen als het gareel en de windmolen voor enorme toenamen aan landbouwopbrengsten, waardoor een groeiende bevolking in staat was zichzelf van voedsel te voorzien. Het magnetische kompas en het roer aan de achterstevens van schepen gaven moedige ontdekkingsreizigers de middelen waarmee ze zich om de wereld konden wagen. Wellicht werd de grootste stap voorwaarts wel gemaakt door Gutenberg: zijn drukpers veroorzaakte een revolutie in het delen van kennis die tot de komst van internet niet geëvenaard zou worden.