Veel Nederlandse schrijvers houden van Italië, maar Geerten Meijsing houdt zoveel van Italië dat hij langzamerhand meer Italiaan dan Nederlander is geworden: het grootste deel van zijn leven heeft hij doorgebracht in Toscane (Lucca) en op Sicilië (Syracuse). Ook in de literaturen van Italië, de Griekse en de Latijnse uit de Oudheid en die in het Italiaans en andere moderne talen uit later tijd, is hij thuis als weinig anderen. Daardoor, en door zijn smaak en betrokkenheid als vakgenoot, is hij de aangewezen man om uit het aan italianità bijzonder rijke fonds van Athenacum de juwelen te puren voor een sieraad dat Europa's laars tot haar fraaiste kledingstuk maakt. In korte of wat langere kleinoden wordt u een bekoorlijk en tijdloos beeld geboden, van het Comomeer (Manzoni) en Venetië (Mann) tot aan Apulië (Guépin) en Sicilië (Theocritus). Van de zoete en scabreuze Oudheid (Ovidius, Petronius, Juvenalis), via de duistere en wrede wijsheden van de renaissance (Aretino, Boccaccio, Cellini) tot aan de moderne romans van Stendhall, Lampedusa, en Svevo.