Van een liefde die vriendschap bleef Briefwisseling tussen J. Slauerhoff en Heleen Hille Ris Lambers 1927-1936 Wim Hazeu Van een liefde die vriendschap bleef bevat de meer dan zeventig brieven die de schrijver en dichter J. Slauerhoff (1898-1936) en de Friese domineesdochter Heleen Hille Ris Lambers (1898-1991) elkaar hebben geschreven. De brieven die Slauerhoff aan zijn grote liefde stuurde kunnen worden beschouwd als Slauerhoffs 'plaatsvervangend dagboek'. Slauerhoff laat zich in zijn brieven zien als raadgever, als een liefdevolle man, maar een die zelf niet tegen tedere zorg kan. Hij kon geprikkeld zijn en vol humor, van levenswijsheid en van domheid getuigen. Rust gunde hij zich niet, rust kon hij zijn omgeving niet geven. In zijn zelfbeschouwingen zag hij zich als de eeuwige zoeker die zich op zee uiteindelijk het meest thuis voelde. 'Op zee is de verstandhouding met het land meestal een misverstand. En ik kom toch telkens weer op zee terecht,' schreef hij aan Heleen. Heleen is in haar brieven eerst afhoudend, later verlangend en liefdevol. Zij droomde van geluk, misschien met Jan, maar die raadde haar aan op 'het absolute geluk' te wachten, dat hij haar niet kon geven. In Heleens exemplaar van de bundel Clair-obscur (1927) schreef Slauerhoff de afkorting 'l.m.d.l.a.r.', wat staat voor 'la muse de l'amour rustique', verwijzend naar de jonge vrouw die hem inspireerde tot het gedicht 'Landelijke liefde'. Wie de correspondentie tussen beiden leest, weet dat haar rol in het leven van Slauerhoff groter is geweest.