De bioloog Hugo de Vries (1848-1935) was een van de meest prominente en internationaal gerenommeerde Nederlandse wetenschappers uit de 'Tweede gouden eeuw', de periode rond 1900 waarin Nederland op het gebied van de natuurwetenschappen een leidende positie in de wereld innam en meerdere Nobelprijzen in de wacht sleepte. Tijdens zijn studietijd maakte De Vries kennis met het werk van Charles Darwin. Het werd zijn levenswerk om te bewijzen dat Darwin gelijk had gehad met zijn beweringen dat erfelijke eigenschappen gebonden zijn aan deeltjes in de cellen en dat nieuwe eigenschappen, en dus soorten, ontstaan door het plotseling ontstaan van nieuwe deeltjes. De meest overtuigende bewijzen vond hij bij de Grote teunisbloem die onder zijn ogen muteerde en evolueerde. Biograaf Erik Zevenhuizen laat in VAST IN HET SPOOR VAN DARWIN op overtuigende en heldere wijze zien hoe Hugo de Vries zich ontwikkelde van plantenzoekende scholier, via experimenteel onderzoeker van plantengroei tot wereldberoemd evolutionist en geneticus.