Ze noemde ons haar drie gratiën. Niet de drie gratiën, maar háár drie gratiën, om duidelijk te maken dat we alleen maar gratiën werden genoemd omdat zij ons gratiën noemde. Wij waren meisjes uit de provincie van wie de ouders net genoeg verdienden om hun dochters naar een goedkope kostschool te sturen. Een rosse, een zwarte en een blonde; Cecilie, Ella en Lucie. Jouw moeder, die toch haar dochter was, hoorde er niet bij. Er waren slechts drie gratiën, drie gezellinnen van Venus. Ik, Lucie, was haar lieveling. Op het feest van Sint-Lucia liet ze me een kroon met kaarsen dragen. Lucifer, noemde ze me lachend, zij die het licht brengt.