Op maandag trekt een kleine storing boven de Straat van Labrador richting West-Europa. Diezelfde dag vraagt Armanda aan haar zus Lidy om komend weekeinde een kleine verplichting van haar over te nemen: het bezoek aan een petekind in Zeeland. De vraag van Armanda is een beetje boosaardig, zoals dat onder zussen gaat, maar staat niet in verhouding tot wat de over de Atlantische Oceaan naar het oosten trekkende storing er vervolgens van maakt. Zaterdag 31 januari 1953. In het rustige besef dat Armanda op haar kind zal passen en de avond zal doorbrengen met haar man, reist Lidy naar Zierikzee. Zij belandt in de stormvloed die Zuidwest-Nederland van de kaart zal vegen. In een samenloop van ongehoord kwade meteorologische en astronomische omstandigheden bevindt Lidy zich, temidden van mensen met wie zij, de toevallig aangewaaide, voor de rest van dat leven meer verbonden is dan met haar lievelingen van vroeger, thuis. Armanda intussen, voor altijd vervlochten met Lidy, zet haar dagen in het normale tempo voort. Aangezet door eht lot dat zijzelf heeft gemanipuleerd trouwt ze met Lidy's man, brengt het kind groot en beleeft het wel en wee van alledag dat, naar zij aanneemt, eigenlijk voor haar heroische zus in het verschiet had gelegen. De verdronkene is, zoals vaker in het werk van Margriet de Moor, een boek dat met de onrustbarende gedachte speelt dat je in plaats van in dit ene levensverhaal evengoed in een ander terecht had kunnen komen.