Hongarije, begin van de vorige eeuw. Een mooi maar straatarm dienstmeisje brengt haar zoon Béla kort na de geboorte naar een pleegmoeder. Béla wordt er als een beest behandeld. Klein als hij is moet hij werken voor de kost. Slapen doet hij in de stal en hij loopt in lompen. Gelukkig ontfermt de plaatselijke schoolmeester zich over hem en leert hem lezen en schrijven. Als Béla veertien is vlucht hij naar oedapest. Hij vindt zijn moeder, trekt bij haar in en vindt een onbetaald baantje in een hotel. Daar raakt hij bevriend met een collega, die hem enthousiast maakt voor het ommunisme. Maar als hij op een nacht de opdrachtkrijgt om naar de kamer van de verleidelijke vrouw van een minister te gaan, gooit hij al zijn dromen over sociale rechtvaardigheid overboord. Hij snakt nu alleen nog maar naar geld, seks en luxe. Als zijn moeder dan ook nog aan de honger en armoede bezwijkt, ziet Béla nog maar één uitweg uit alle ellende. Hij vlucht opnieuw.