Hassi Messaoud is de rijkste stad van Algerije en de grootste olieproducent van Afrika. De vele buitenlandse bedrijven die daar zijn neergestreken hebben altijd wel werknemers nodig. Als Rahmouna Salah en Fatiha Maamoura eind jaren negentig horen dat in de rijke stad zelfs vrouwen mogen werken, een uitzondering in het streng islamitische Algerije, wagen ze de sprong en vertrekken naar Hassi Messaoud. Ze vinden onderdak in een gesloten gemeenschap voor vrouwen en kunnen nu tot hun grote vreugde zelf hun kinderen onderhouden. Maar deze vrijheid is de plaatselijke imam een doorn in het oog en in juli 2001 houdt hij een donderpreek, waarin hij aangeeft dat die vrouwen niet meer dan hoeren zijn, een belediging voor Allah. Hij hitst de mannen van de stad dusdanig op dat een woedende menigte naar de wijken trekt waar de vrouwen wonen. Een helse nacht lang worden de vrouwen verkracht, in elkaar geslagen, in brand gestoken en levend begraven. Rahmouna en Fatiha overleven de pogrom, maar worden verstoten door hun familie en moeten dagelijks vrezen voor hun leven. De internationale media verzwegen de gebeurtenissen, tot grote woede van Rahmouna en Fatiha. Zij willen, tien jaar na de gruweldaden, dat er recht wordt gesproken en dus verbreken zij hun zwijgen.