In dit nietsverhullende boek uit het begin van de Middeleeuwen schetst Procopius de duistere kanten van het Byzantium beschreven onder de demonische keizer Justinianus en de zo mogelijk nog verdorvener keizerin Theodora. Procopius beschrijft in het boek, dat om begrijpelijke redenen tijdens zijn leven niet gepubliceerd kon worden, alles wat hij in zijn officiële geschiedenis moest verzwijgen, 'al had hij het met eigen ogen gezien'. De hoofdrollen in het boek zijn weggelegd voor vier personen. Als eerste Justinianus, de grote wetgever (aan wie wij nu nog veel van onze eigen wetgeving danken), beschermer en leider van de kerk en groot bouwer (van onder andere de Aya Sofia). Hij blijkt een haatdragende, corrupte tiran te zijn die de wet naar zijn hand zet als hem dat zo uitkomt, het christendom meer kwaad dan goed heeft gedaan en de staatsgelden verkwist voor eigen roem en glorie. Een grote rol is ook weggelegd voor zijn vrouw, de ex-prostituee Theodora. En dan is er nog Belisarius, de geniale generaal die slechts een marionet blijkt te zijn van zijn overspelige, wellustige, corrupte vrouw Antonina, een intrigante die op haar beurt in slechtheid niet onderdoet voor keizerin Theodora zelf. Kortom, het boek is een schandaalkroniek zonder weerga, dat ons meer vertelt over wat er in de roemruchtste jaren van het Byzantijnse rijk achter de schermen gebeurde dan welke andere bron ook. Hein L. van Dolen vertaalde eerder onder meer Herodotos, Aristofanes, Lucianus en Sofokles. Procopius (ca. 500 - na 555), afkomstig uit Caesarea (Palestina), bekleedde belangrijke functies in Constantinopel, en was de vertrouweling van Belisarius, de generaal van keizer Justinianus.