‘Roech’ betekent ‘wind’ in het Hebreeuws maar ook ‘geest’, en ‘roech refaim’ is de geest van de doden. In een pas opgeleverde flat in Tel Aviv veroorzaakt de wind zo veel gehuil en gefluit, dat Amots Jaäri, de bouwer van de lift, het probleem zo spoedig mogelijk moet zien te verhelpen. Het is de week van Chanoeka, het Israëlische lichtjesfeest, maar het is geen makkelijke week voor Amots. Hij jakkert van de flat naar zijn bedrijf, naar het gezin van zijn zoon, naar zijn kleinkinderen en naar zijn vader. En dan is ook zijn vrouw Daniëlla er niet, zijn steun en toeverlaat, van wie hij zielsveel houdt. Daniëlla is naar Tanzania vertrokken, waar haar zwager Jirmi zich in vrijwillige ballingschap heeft teruggetrokken. Jirmi is net weduwnaar geworden en Daniëlla wil samen met hem herinneringen ophalen aan zijn overleden vrouw, haar zus. Sedert zijn zoon in bezet gebied door vriendschappelijk vuur is gedood, wil Jirmi niets meer met Israël te maken hebben. Hij wil geen Israeliër meer zien, geen Hebreeuws meer horen, geen Hebreeuwse krant of boek meer lezen. In een poging zich bevrijden van de geschiedenis van zijn land heeft hij zich aangesloten bij een paleo-antropologische expeditie in Afrika. Op zoek naar prehistorische mensen probeert hij pijnlijke confrontaties met het recente verleden te vermijden. Rond de herinnering aan een gedode jongen en woede over twee woorden – ‘vriendschappelijk vuur’ – heeft Abraham Yehoshua een prachtige roman geschreven over een land dat in permanente staat van oorlog verkeert, het verlangen naar normaliteit en de koppige wens de familie bij elkaar te houden.