Vincent vindt een jonge vrouw in zijn appartement, achtergelaten door ‘vriend’ en werkgever Marko. Ze noemt zichzelf Maria Magdalena. Ze is vastgebonden en doodsbang. Vincent mag haar onder geen beding laten gaan uit het afgetrapte appartement in Stockholm, een pittige opdracht voor een jongen die zijn tijd doorgaans verdoet met dealen en morfine spuiten. De vrouw doet hem denken aan een oude vriendin van de middelbare school, het enige meisje op wie hij ooit verliefd was. Steeds meer in de ban van morfine haalt hij herinneringen op aan zijn jeugd en aan dit meisje. Tegelijkertijd bewondert hij de vrouw in zijn appartement, aanbidt haar bijna, en hij is dan ook radeloos als ze op een dag weer verdwenen is. Hij komt erachter dat Maria slachtoffer is van een groot netwerk in mensenhandel, dat geleid wordt door Pastor, de ‘baas’ van de onderwereld.